Alaska roept bij ons in eerste instantie een bar noordpoolmilieu op, met sneeuw en ijs, toendra’s en taiga’s en uitgestrekte koude moerassen langs de rivieren. Maar in het zuiden van de Amerikaanse staat, onder de temperende invloed van de Stille Oceaan, komen al hoog opgaande bossen voor. Dat zijn de streken die in Groep 1 worden vertegenwoordigd. In de zuidelijke kustketens van Wrangel en Katmai (subgroep 1A) domineren de rijzige Sitkasparren, die tot aan de boord van de oceaan kunnen groeien. We vinden hier ook een van de oudste overlevende Draaidennen in het arboretum. Beide soorten doorstaan met gemak de zoute zeewinden. In de naar het zuidoosten uitlopende landstrook rond Juneau (subgroep 1B) mengen zich Westelijke hemlocksparren met hun brede volle kronen in de bossen. Rode elzen, Balsempopulieren en diverse wilgensoorten vestigen zich als pioniersoorten op uitgeblakerde terreinen na bosbranden en in ooibossen langs beken en rivieren. In de natuurlijke successie worden zij later soms weer verdrongen door climaxboomsoorten als hemlock, zoals we verder ook in Tervuren in de Groep kunnen zien : op de lege of nagenoeg lege cirkels zijn eerder aangeplante populieren en elzen uit gebrek aan licht verdwenen.