Korte geschiedenis
Het Kapucijnenbos, deel van het Zoniënwoud, dankt zijn naam aan het klooster, dat hier in 1626 op wens van gouvernante Isabella van Spanje werd gesticht. Daarvoor werden enkele bunders van het woud, op het plateau ter hoogte van de huidige Achtster, vrijgegeven en gerooid. Het klooster was geen lang leven beschoren, het werd op last van de Franse overheid in 1798 afgebroken en het terrein, evenals de nabijgelegen dichtslibbende kloostervijver, werd opnieuw bebost.
Het Kapucijnenbos raakte, voor wat het beheer betreft, afgescheiden van de rest van het Zoniënwoud, toen Koning Leopold I het domein aankocht in 1848. In diezelfde periode nam de Belgische staat de hoofdbrok van het Zoniënwoud over van de Generale Maatschappij, die het in de Hollandse tijd, onder koning Willem I, in beheer had gekregen.
Leopold I liet het grootste gedeelte van het domein ontbossen en gedurende een paar decennia als landbouwgrond uitbaten door een aantal lokale pachters. Zijn opvolger en erfgenaam, Leopold II, liet het in de jaren 1880-90 opnieuw bebossen, niet met de in Zoniën alomtegenwoordige beuk, maar met Zomereik op de betere leemgronden, Grove den en Fijnspar op de armere zandbodems. De laatste soorten werden in de jaren 1940-50 vervangen door snelgroeiende exoten, veelal douglas, hemlock, Zwarte den en lork.
Met deze vreemde boomsoorten waren de beheerders al goed vertrouwd, want vanaf 1902 werd in het nog jonge eikenbos het arboretum aangelegd volgens een ambitieus plan, uitgekiend door prof. Charles Bommer. Bosarboreta waren toentertijd geen nieuwigheid, in heel Europa werden proefterreinen met exotische boomsoorten aangelegd met het oog op hun gebruik in bebossingprojecten. Maar in Tervuren werkte men meteen op grote schaal en met de bedoeling om wereldwijd een aantal interessante bostypes te weerspiegelen; de boomsoorten werden hier naar herkomstgebied gemengd in min of meer natuurlijke proporties. En het ging snel : in 1912 waren blijkens een inventaris opgesteld door boswachter-brigadier Janssens de 40 arboretumgroepen, naar evenveel herkomststreken, al in de basis aangeplant.
Prof. Bommer bleef tot zijn overlijden in 1938 nauw bij het arboretum betrokken en werkte samen met de regisseurs van het domein aan de verzorging en uitstraling van het arboretum, dat al spoedig een internationale reputatie genoot. Vanaf de jaren ’50 nam regisseur U. Liénard met niet minder enthousiasme en ijver het roer over. Het arboretum werd dus voortdurend verjongd en verrijkt.
Sinds de jaren ’90 waait een nieuwe wind in het bosbeheer, al zeker in de publieke bossen. Het ecologische belang wordt benadrukt, men streeft naar meer natuurgetrouwe beheermethoden, andere ecosysteemdiensten dan houtproductie worden onderkend : soortenbehoud, waterhuishouding, luchtzuivering, CO2-opslag, recreatie en volksgezondheid. Dat vindt ook zijn weerslag in het bosbeheerplan voor het Kapucijnenbos van 1996 en nog meer in het beheerplan voor Zoniën Vlaams Gewest van 2014, dat in sterke mate gericht is op het behoud en verbetering van de in het bos aanwezige Europese habitats, of natuurdoeltypen in termen van de Vlaamse Overheid.
In die context speelde het arboretum vanzelfsprekend een mindere rol en gedurende enige tijd is het wellicht nogal stiefmoederlijk behandeld. Maar de unieke waarde – historisch, patrimoniaal, landschappelijk, educatief – en als levende bijzonder gestructureerde collectie staat buiten kijf en vanaf 2005 werd een herwaarderingsproject uitgevoerd voor het behoud, de vernieuwing en een betere publieke ontsluiting van het arboretum. De collectie werd geïnventariseerd en gedocumenteerd. Te dichte boomgroepen werden gedund en ongewenste natuurlijk opslag van niet in het bosbeeld passende bomen en struiken werd uitgeruimd. De kwekerij van het domein werd opnieuw opgestart en opengevallen plekken in de collectie werden nieuw aangeplant. Nieuwe paden werden aangelegd doorheen de massieven en een bewegwijzering werd aangebracht.